Omstreeks april en mei bloeit de gevlekte aronskelk. Een voorjaarsbloeier dus, die houdt van enigszins beschaduwde plaatsen zoals loofbossen en heggen. Alle soorten van het geslacht aronskelk hebben een typische bloeiwijze die bestaat uit een (kleinere) bloeikolf met daaromheen een bloeischede. Ondergronds heeft de plant een korte, dikke, langwerpige knol.
Aasgeur
Tijdens de bloei verspreid de plant een aasgeur die insecten lokt. Bij de gevlekte aronskelk zijn dit kleine motmugjes. Deze motmugjes vallen in de bloeikolf en kunnen niet ontsnappen door een krans van naar beneden gerichte stugge haren. Na een etmaal verslappen de haren echter en kunnen de mugjes ontsnappen. Met stuifmeel bestoven bezoeken ze een volgende bloem en herhaalt zich het ritueel.
Aangeplant op landgoederen
De gevlekte aronskelk is in ons land inheems in Zuid-Limburg en het rivierengebied. De aronskelk houdt van een vochtige, kalkhoudende bodem met makkelijk afbreekbare bladeren of naalden. Langs de binnenduinrand is de soort waarschijnlijk in het verleden aangeplant op landgoederen, vanwaar ze zich verder heeft verspreid.
Italiaanse aronskelk
In opkomst is de Italiaanse aronskelk. Dit is een soort uit Zuid-Europa, die je echter ook in onze streken kunt zien. De Italiaanse aronskelk is in alle opzichten forser dan de gevlekte aronskelk. Het blad is meer pijlvormig en heeft witachtige tot gele nerven. Dit blad wordt gevormd voor de winter, terwijl het blad van de gevlekte aronskelk in het vroege voorjaar komt.
Tekst en fotografie: Theo Baas