Search
Close this search box.

Ontstaan van duinen

De Nederlandse kust wordt gekenmerkt door brede zandstranden met daarachter vaak hoge en brede duinen.

Veel Nederlanders vinden een kust met strand en duinen normaal, maar het is eigenlijk best speciaal. Van de meer dan 15.000 kilometer Atlantische kust in West-Europa, bestaat maar 3.000 kilometer uit duinen. Hiervan ligt zo’n 250 kilometer langs de Nederlandse kust. Andere grote duingebieden in de buurt van Nederland vinden we in: Denemarken, België, Noord-Frankrijk en op de Duitse en Deense Waddeneilanden.

Het Nederlands duingebied heeft een oppervlakte van ongeveer 40.000 ha, oftewel 400 km². Dit lijkt heel veel, maar dit is maar iets meer dan 1% van de totale oppervlakte van Nederland.

Kenmerkend voor duinen is de grote variatie in landschap, planten en dieren. Het duinlandschap kent heuvels, dalen, droge en natte gebieden. Op sommige plekken is veel zon en op andere veel schaduw. Er zijn plaatsen in de wind en uit de wind. De bodem is dan weer kalkrijk, kalkarm, humusrijk of humusarm. Er is zoveel variatie in het landschap, dat er vele honderden soorten planten en dieren in kunnen leven. In het kleine gedeelte dat de duinen aan oppervlakte innemen in Nederland, komen ongeveer 850 verschillende soorten planten voor (in totaal Nederland zijn dat er 1400). Daarnaast vinden we er 400 à 500 verschillende soorten mossen en korstmossen. Ook broeden er in het duingebied 140 verschillende vogelsoorten (in totaal Nederland zijn dat er 190) en komt zeker de helft van de Nederlandse dagvlinders in het duingebied voor. Je ziet dat een groot deel van de Nederlandse flora en fauna in de duinen voorkomt. Dit maakt het duingebied erg waardevol.

Het ontstaan van duinen
Voor het ontstaan van duinen moet het kustgebied aan een aantal voorwaarden voldoen. In de eerste plaats moet de zeebodem voor de kust niet al te diep zijn en bedekt met een laag zand. Door de branding wordt het zand in een golfpatroon neergelegd langs de kust. Zo vormen zich zandbanken vlak voor het strand. Onder gunstige omstandigheden brengt de vloedstroom het zand net iets verder naar de kust dan het bij eb weer wordt teruggenomen door de zee. Zo kan een zandbank steeds een stukje opschuiven en langzaam het strand bereiken. Het strand kan hierdoor ineens veel breder worden. Een zandbank die het strand heeft bereikt, moet vervolgens drogen en door de wind landinwaarts worden geblazen. Dit betekent dat er vaak een inlandse wind (=de wind uit zee) moet zijn.

Op het strand spoelen veel resten van planten en dieren aan. Langs de vloedlijn (het gebied waar het vloedwater bij stormen de hoogste stand heeft bereikt) stapelt dit organisch materiaal zich op. Hier krijgen kleine planten – vloedmerkplanten genoemd – een kans om te groeien. Zeeraket is zo’n vloedmerkplant. Hij kan met zijn dikke bladeren erg veel zout verdragen. Als er een tijdje wat van deze kleine plantjes hebben gegroeid, krijgen “duinvormers” de kans om de eerste duintjes te vormen. Deze planten groeien bovenop het kleine duintje, waar het zoute water is weggezakt. Biestarwegras is zo’n duinvormer. Het Biestarwegras houdt met zijn wortels en bladeren het zand vast. Hierdoor wordt het duintje steeds steviger en kan het groter worden. Als het met zand bedekt wordt, is dat niet erg. Het kan namelijk weer dwars door het zand heen groeien. Een zoute golf kan het Biestarwegras ook prima verdragen. Als het duin ongeveer een halve meter hoog is, gaat er Helm groeien. Ook Helm groeit met het zand mee: wel een meter per jaar. Helm kan ervoor zorgen dat een duin vele meters hoog wordt.

De vorming van jonge duinen komt vooral voor op de Waddeneilanden en op sommige plaatsen in Zeeland. In de rest van het kustgebied gebeurt vaak het omgekeerde: kusten worden afgeslagen. Bij een flinke, stormachtige wind is er van het strand soms weinig over. De zee “hapt” dan de onderkant van het duin weg. Bij rustig weer kan het duin weer aangroeien. Om kustafslag te voorkomen wordt sinds 1990 zand gesuppleerd langs de kust. Het zand wordt vanuit de Noordzee met schepen voor of op het strand gespoten en daar kan de natuur weer duintjes van maken.

Jonge duinvorming is tegenwoordig moeilijk door de recreatie op het strand. De jonge duintjes die in het voorjaar ontstaan, worden bij de eerste warme dagen platgelopen door de badgasten. Plantensoorten als Biestarwegras of Zeeraket krijgen dan niet de kans om het zand vast te leggen en een duintje te laten ontstaan. Ook het plaatsen van strandpaviljoens of strandhuisjes helpt niet bij het ontstaan van jonge duintjes.

De ontwikkeling van de Noordzee door stijging van de zeespiegel na de ijstijd (Zagwijn).

De oude duinen
Ongeveer 20.000 jaar geleden was de laatste ijstijd op aarde. De huidige Noordzee stond toen voor een groot deel droog. Je kon in die tijd gewoon te voet van Nederland naar Engeland lopen. Tenminste, als je de ijskoude wind wist te trotseren, want veel beschutting was er niet op de ijzige en schaars begroeide Noordzeevlakte.

Doordat het ijs ging smelten, steeg het waterpeil in de Noordzee in de loop der tijd met meer dan honderd meter. Door al dat water kwam de kustlijn veel oostelijker (landinwaarts) te liggen dan tegenwoordig. Ongeveer 6000 jaar geleden bereikte de kustlijn haar meest oostelijke punt. Vlak voor die kustlijn is toen het eerste strandwallensysteem afgezet: de oude duinen. De resten hiervan bestaan nog: een zandrug waarop dorpen als Rijswijk, Voorburg, Leidschendam en Voorschoten liggen markeert de ligging van de oudste strandwal.

Na de vorming van de eerste strandwal bleef de zeespiegel nog wel stijgen, maar langzamer. Er werden nu steeds meer strandwallen achter elkaar afgezet aan de westkant van de eerste strandwal. De zee werd zo naar het westen teruggedrongen door de strandwallen. De landstroken tussen de strandwallen waren van de zee afgesloten, zodat er (zoet) regenwater bleef staan. In deze natte strook tussen de strandwallen ontwikkelde zich een moeras, waar geleidelijk aan ook veenvorming optrad. In het huidige kustlandschap zien we dit nog terug. Op de veengronden liggen de groene graslanden en de vochtige elzen- en essenhakhoutbossen.

De strandwallen zelf ontwikkelden zich tot lage duinen. De wind stoof ze onder met zand. Er vestigden zich planten die het zand vast konden houden. Eerst Biestarwegras, later Helm, gevolgd door vele andere plantensoorten. In het huidige kustlandschap vinden we op deze strandwallen vaak de oude landgoederen en de eiken- en beukenbossen.

De vorming van de oude duinen (of strandwallen) is rond het begin van onze jaartelling tot stilstand gekomen. De aanvoer van zand vanuit de Noordzee werd steeds minder.

De vorming van de oude en jonge duinen langs de Nederlandse kust in beeld: (1) de vorming van de eerste strandwal (6000 jaar geleden), (2) het strandwallen landschap 2000 jaar geleden en (3) het jonge duinlandschap 100 jaar geleden.

De jonge duinen
In de vroege Middeleeuwen veranderde het klimaat. Dit zorgde voor de vorming van een nieuw duincomplex: de jonge duinen. Het klimaat in de vroege Middeleeuwen was guur. De temperatuur was erg laag en er waren veel stormen. Tijdens de stormen werden delen van de strandwallen door de zee afgebroken.

Na een periode van kustafslag kwam het zand in de Noordzee weer in beweging en er vormde zich nieuwe zandbanken voor de kust. Dit zand kwam op het strand en werd door de harde wind omhoog geblazen. Er ontstonden hoge duintjes. Deze duintjes groeiden met behulp van de Helm langzaam uit tot grote duinruggen. Door de wind aangedreven, bewogen ze als “loopduinen” over de oude duinen naar het oosten. Door de sterke winden veranderden deze duinen voortdurend van plaats. Aan de windzijde van het duin stoof het zand op en werd het over de top gegooid. Het zand daalde aan de andere kant weer neer. De vegetatie van de oude duinen werd bedekt met zand van de jonge duinen.

Dit proces van jonge duinvorming ging door tot ongeveer de 12e eeuw. Het klimaat werd geleidelijk aan milder en het duingebied raakte begroeid met honderden verschillende plantensoorten.

Zeedorpen
Rond de 11e en 12e eeuw ging men dichter bij zee wonen. Er ontstonden allerlei vissersdorpjes die we nu als badplaatsen kennen: Egmond aan Zee (gesticht in 970), Zandvoort (1120) en Wijk aan Zee (1300). Het leven was hier vroeger erg zwaar vanwege de vele stormen op zee. Sommige dorpen zijn in de loop der jaren voor een deel in zee verdwenen. In Egmond bijvoorbeeld is de kust in de afgelopen 300 jaar bijna 250 meter afgeslagen. In 1741 verdween de St. Agneskerk en een deel van het dorp in zee.

Het “landschap” van de vissersdorpen langs de Hollandse kust en het omringende duingebied noemen we: het zeedorpenlandschap. De duinen rond Egmond aan Zee en Katwijk aan Zee zijn hier een mooie voorbeelden van. Vanaf de 15e en 16e eeuw leefde men hier van de visvangst. In de duinen rond de vissersdorpen werden de visnetten schoongemaakt en gerepareerd. Dit kleinschalig gebruik van de duinen trekt bijzondere vogels en planten aan. In dit zeedorpenlandschap vinden we enkele bijzondere planten: het Akkerviooltje, de Nachtsilene en het Hondskruid. Twee karakteristieke broedvogels in het gebied zijn de Geelgors en de Roodborsttapuit.

Veel sporen van het zeedorpenlandschap zijn verdwenen. Grote delen van het duingebied zijn volgebouwd met huizen. Toch vinden we hier en daar nog fragmenten van het zeedorpenlandschap. Vroegere aardappellandjes zijn te herkennen als ondiepe, rechthoekige valleitjes met een vlakke bodem. Sommige landjes liggen zo laag dat ze zijn ondergelopen met water. Andere worden als volkstuin gebruikt. Ze zijn onder andere te vinden rondom Katwijk, Zandvoort, Wijk aan Zee, Castricum en Egmond aan Zee.

Landbouw
In de 17e en 18e eeuw zijn de oude en jonge duinen verder ontgonnen voor de landbouw. Om aan brandhout te komen, hakte men bomen en struiken om. Ook liet men er het vee grazen. De voedselarme duingrond raakte echter snel uitgeput. Daarom moest men om de 2 à 3 jaar nieuwe perceeltjes ontginnen en afgraven. Van het uitgegraven materiaal werden zanddijkjes gemaakt om de percelen van elkaar te scheiden.

Na de 17e eeuw zijn ook veel duingebieden afgegraven voor zandwinning en landbouw. De zandige “geestgronden” (zo noemt men de afgegraven duinen) kon men daarna helemaal benutten voor het telen van tuinbouwproducten. Nog later werd deze grond steeds meer gebruikt voor de bollenteelt. Tegenwoordig zie je dan ook nog veel bloembollenvelden dicht bij de kust.

In de loop van de eeuwen is het duingebied steeds meer gaan stuiven. Door overbeweiding en houtkap waaide het zand makkelijk weg. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd geprobeerd om de verstuiving te stoppen. Eerst werd er veel Helm aangeplant. Later probeerde men het ook door het aanplanten van naaldbomen.

Aan het begin van de twintigste eeuw is op grote schaal naaldbos aangeplant. Het is wel jammer dat deze bomen in kaarsrechte rijen werden geplant en allemaal van dezelfde soort zijn. Dit ziet er saai uit. Ook werden deze bomen dicht op elkaar geplant. Hierdoor krijgen andere planten geen kans om te groeien. Daarbij gebruiken deze dicht opeen geplante naaldbomen veel grondwater, waardoor het duingebied verdroogt.

Tegenwoordig probeert men deze bossen aantrekkelijker te maken. Men kapt open plekken om andere planten een kans te geven. Sommige naaldbossen worden zelfs helemaal gekapt om de natuurlijke duinplanten weer een kans te geven en om de verdroging van het duingebied tegen te gaan.